UA-90535346-1
U gebruikt een verouderde browser. Wij raden u aan een upgrade van uw browser uit te voeren naar de meest recente versie.
korte verhalen

1. Poes 2. Airco 3. Geluk, 4. Zwanen, 5. Oom tini,  6.Wie goed doet, 7. Kamperen, 8. Strandleven,
9. Draadjesvlees, 10. Kwajongens, 11. Etentje, 12. Winterbeurt.

Poes

Drie weken hadden ze genoten van zon en zee op een Spaanse camping. Op vrijdag wilden ze vertrekken om in drie dagen in hun camper naar huis in België te rijden. Om acht uur in de ochtend stonden ze klaar om de reis aan te vangen. De poes moest die ochtend binnen blijven en nadat de aanhangwagen met de  quad was aangehaakt kon de reis beginnen. Nog even een laatste controle. Hij opende de deur van de camper en voor hij er erg in had stond de poes ook buiten. Even keek het dier verdwaasd om zich heen. De camper stond niet meer op de plek waar hij drie weken had gestaan, maar al snel had de poes zijn oriëntatie terug. Hij liep naar zijn vertrouwde plekje bij een heg.

De man riep de poes, die hem met grote ogen aankeek en toen hij naar het dier toeliep schoot het onder een caravan. De vrouw begon met het etensbakje te rammelen, maar poes had al gegeten en dacht er niet over om de camper weer in te gaan. Enigszins moedeloos zaten de man en de vrouw in de camper te wachten, in de hoop dat de poes alsnog binnen kwam. Af en toe werd de camper gestart. Het hielp niet. Poes kuierde rustig over de camping.

Na verloop van tijd begonnen campinggasten zich er mee te bemoeien. Het resultaat was dat de poes steeds verdween onder een auto of caravan. De bemoeiallen hielden op met helpen en iedereen ging zijn dingen doen. Soms liet de poes zich in de buurt van de camper zien, maar als de man naar hem toeliep schoot het dier weg.

Ten einde raad werd om elf uur de aanhangwagen afgehaakt, de camper weer op zijn plaats gezet en met de quad reden ze naar de receptie om een dagje bij te boeken. Helaas kregen ze te horen dat die plaats niet meer vrij was. Tegen twaalf uur verhuisden ze naar een plaats twee straatjes verderop.

Nauwelijks was de plek leeg of de poes melde zich. Hij lag op zijn vertrouwde plek bij de heg. De eigenaren werden gewaarschuwd en al snel kwam de man met zijn quad aanrijden. Dat was voor de poes het sein om opnieuw te vluchten. Een half uur later was de poes er weer. Nu probeerde de man het met lieve woordjes, maar zodra hij op enkele meters afstand kwam verdween de poes.

Laat in de middag gaf de bewoonster van een caravan de poes eten en toen was het niet moeilijk om het dier vast te pakken en aan de eigenaar terug te geven.

‘Het was niet nodig geweest,’ zei de ondankbare eigenaar. ‘We hebben onze plannen gewijzigd en blijven nog een week.’

De caravaneigenaar zal stiekem hopen dat de poes over een week opnieuw weet te ontsnappen. 

2. Airco

Het was stil op de parkeerplaats in midden Frankrijk. Halfeen in de middag, de zon had de temperatuur op vijfentwintig graden gebracht, maar onze auto was voorzien van airconditioning. Nu is dat normaal, maar het verhaal speelt zich af in de tijd dat de eerste airco’s in auto’s werden gebouwd.

Wij zaten in de caravan te genieten van onze lunch. Een zacht briesje dat door de openstaande deur en ramen streek zorgde voor enige verkoeling. Via het voorraam keken wij over onze auto naar een echtpaar, dat ongeveer twintig meter van ons vandaan op een bankje een broodje zat te eten. Naast het bankje stond een auto met Nederlands kenteken. Wij zagen dat de vrouw de man aanstootte en vervolgens in onze richting wees. De man volgde de aanwijzing van de vrouw en keek belangstellend naar onze auto. Hij haalde zijn schouders op en beet nog eens in het broodje. Heel even zat de vrouw voor zich uit te kijken.

Opnieuw wees ze in onze richting en het leek er op dat ze heftig discussieerde met haar man. De man at verder en even leek de rust weer gekeerd. Toch was de vrouw kennelijk niet tevreden. Na enkele minuten sprak ze de man weer aan. Aan zijn hele houding was te zien dat hij het niet met haar eens was.

De man slikte de laatste hap van zijn broodje weg en met duidelijke tegenzin stond hij op. Schoorvoetend liep hij naar onze caravan. Hij klopte netjes aan de open deur.

‘Sorry dat ik u stoor, maar eh… uw auto lekt olie,’ zei hij wat beschroomd.

Ik vond het lastig om de man, na alle moeite die hij had genomen, uit te leggen dat de plas onder mijn auto condenswater van de Airco was.

Hij liep terug naar zijn vrouw en aan zijn houding zagen we dat hij haar nogal verontwaardigd uitlegde dat ze hem voor niets had laten lopen.



3. Geluk

Een prachtige dag op het Spaanse naturistenstrand waar de mensen in hun natuurlijke staat zaten of lagen te genieten van de zon. Het zeewater had een aangename temperatuur. Ik had mijn boek weggelegd en maakte aanstalten om mijn Hamandoek te verlaten om een duik in zee te nemen. Aan de rand van het water zag ik een vader met een naar schatting vijf jarige dochter in de weer met een bal.

Zij probeerden de bal naar elkaar toe te schoppen door de branding, waarbij het meisje zich regelmatig in het water liet vallen. Het kind bleef actief de bal halen en weer wegschoppen en samen hadden vader en dochter de grootste lol. Het meisje had waarschijnlijk nog niet leren zwemmen, want ze was gekleed in een korte broek en shirt van kunststof, waar luchtkamers in zaten. Een tijdje bleef ik kijken naar het spel en met een klein beetje weemoed dacht ik terug aan de tijd dat mijn dochters die leeftijd hadden.

De bal werd iets verder op het strand bij een hoopje kleding en een badlaken gelegd, waarna vader en dochter terug liepen naar het water. Ze stonden even hand in hand te kijken naar de aanrollende golven, die op het strand schuimend verdwenen. De vader wees naar een aankomende golf en op zijn teken sprongen ze tegen de golf in, waarbij ze zich met moeite staande konden houden. Het meisje verdween even helemaal onder de golf, maar de stevige hand van papa hield haar overeind. Nadat ze zich hadden hersteld wachtten ze een nieuwe golf af. Het meisje bleef nu enigszins achter het veilige lichaam van haar vader.

Ik besloot om toch maar de uitgestelde verkoeling in zee te zoeken. Tien minuten later keek ik uit over het strand. Daar zag ik vader en dochter, nu beiden naakt, naast elkaar geknield op het badlaken zitten. Een hand van het meisje ruste op het dijbeen van haar vader en samen keken ze uit over zee.

Ik vroeg mij af of de vader zich bewust was van het enorme geluk, dat eigenlijk veel te snel voorbij gaat.

4. Zwanen

Het was een koude middag toen de melding kwam dat een zwaan dreigde te verdrinken in een zijarm van de IJssel. Met mijn collega had ik surveillancedienst en door de meldkamer werden we er op uit gestuurd om poolshoogte te nemen. Met ons politievoertuig probeerden we zo dicht mogelijk bij de opgegeven plaats te komen, maar we moesten nog minstens honderd meter door het weiland lopen om bij het water te komen.

 We zagen ver van de kant een jonge zwaan, die vast zat in een vergeten vissnoer. Vader en moeder zwaan cirkelden om het dier heen en iets verder daar vandaan zwommen twee jonge zwanen. De ouders probeerden het jong te bewegen hen te volgen, maar het dier kwam niet van de plaats. Het was te zien dat pogingen om weg te komen de jonge zwaar behoorlijk had uitgeput.

 Het was te koud om het water in te gaan. Mijn collega wist dat bij een nabijgelegen boerderij een roeiboot lag. Die boot werd gebruikt om bij hoog water van de boerderij in de bewoonde wereld te komen. Samen met de boer trokken we de aanhanger waar de boot op lag door het weiland. Vanuit de verte zagen we dat de ouders het kind opgaven en met de twee overgebleven kinderen langzaam wegzwommen.

Zo snel als we konden brachten we de boot in het water en de boer zorgde ervoor dat hij tot bij het zwaantje roeide. Het beestje was zo uitgeput dat het zich zonder verzet liet pakken. Het was nog een hele klus om het vissnoer te verwijderen zonder het dier te beschadigen. Eenmaal bevrijd roeide de boer ons weer naar de kant.

 Ondertussen waren de zwanen uit het zicht. Met het jonge dier in de handen liepen we in de richting waar de zwanen waren verdwenen. Twee bochten verder kwamen ze in zicht. We liepen tot we op dezelfde hoogte waren en zetten voorzichtig het jonge zwaantje in het water. Het beestje zwom even verdwaasd rond, maar de ouders hadden het gezien. Samen zwommen ze naar het verloren gewaande dier toe en het werd weer opgenomen in het gezinnetje.

 Koud en nat liepen we terug naar de boer en hielpen hem de boot weer naar de boerderij te brengen. Eigenlijk raar dat drie volwassen mannen zich bijna twee uur bezig hielden met een jonge zwaan, maar toch voelde het goed toen we een half uur later op het bureau achter een warme kop koffie zaten. 

5. Oom Tini

Om precies half drie drukte ik op de bel in de hal van het appartementencomplex waar mijn negenennegentigjarige oom Tini, de jongste broer van mijn vader,  woont. Zijn appartement is op de eerste etage en het trappenhuis is van buitenaf niet bereikbaar. Zijn dochter had ’s morgens verteld dat ik zou komen en, hoewel mij was gezegd dat hij snel dingen vergat, ging de deur kort na mijn bellen open. Ik liep naar boven en  op de galerij stond mijn oom mij al op te wachten. Tijdens de begroeting noemde hij mijn naam, dus hij wist wie ik was. Steunend op de rollator liep hij mij voor naar de huiskamer. We gingen zitten en spraken over de gebruikelijke zaken als het weer en de naderende winter.

‘Zal ik een kop koffie inschenken? ‘ vroeg hij na vijf minuten.

Zonder rollator liep hij naar het aan de kamer grenzende keukentje om mij even later een kopje koffie aan te reiken.  Hij liep terug om zijn eigen kopje te halen en  presenteerde daarna een koek.

 Voor het raam stond een tafel waarop een half afgemaakte grote puzzel lag.

‘Ik zie dat u nog steeds  puzzelt,’ merkte ik op.

‘Ja, maar het gaat niet zo snel meer.’

Samen bekeken we de puzzel, een molen met daaromheen de groene natuur en veel blauwe lucht. Hij schoof wat met de puzzelstukken.

‘De lucht doe ik niet meer,’ zei hij. ‘ Dat is mij te veel blauw.’

Het leek mij eigenlijk al veel werk om de molen in elkaar te zetten. In een van mijn vorige bezoeken had hij al eens een flinke hoeveelheid puzzels laten zien, die hij bewaarde in een zijkamertje. Hij had ze allemaal verschillende keren gemaakt.

 In zijn stoel bij het raam, dat uitkijkt op een redelijk drukke verbindingsweg, stak hij een sigaar op.

‘Dat heb ik mijn hele leven al gedaan,’ verklaarde hij.

Naast zijn stoel stond op een kast een stapeltje dozen met sigaren.

‘Frits zorgt altijd dat ik genoeg sigaren heb,’ zei hij. ‘Toen ik nog werkte had ik altijd vrij roken. Ik was chef in een timmerwerkplaats en moest onderhandelen met vertegenwoordigers. Die brachten altijd een kistje sigaren mee. Ze waren waarschijnlijk bang dat ze geen orders meer kregen als ze niets meebrachten en vertelden dat tegen elkaar.  Er waren ruim twintig timmerlieden in de werkplaats en die mochten onder het werk natuurlijk niet roken. Als ik dan met een brandende sigaar door de werkplaats liep maakten sommigen wel eens een opmerking.

‘Dan moet je maar zorgen dat je chef wordt,’ zei ik dan. ‘Er werd daarna niets meer over gezegd.’

 De sigaar was uitgegaan en hij stak hem opnieuw aan.

‘Lust je nog een kopje koffie?’ vroeg hij.

‘Jawel, maar zal ik het zelf even inschenken?’

‘Als je dat doen wilt graag.’

Terwijl ik naar het keukentje liep bedacht ik dat ik een fout had gemaakt, die ik bij mijn moeder in het verleden juist voorkwam. Ik nam mijn oom werk uit handen dat hij zelf kon.

 Even spraken we over mijn moeder, die op zevenennegentigjarige leeftijd is overleden. Mijn moeder was in het zelfde jaar als oom Tini geboren. Hij was gelijk met mijn vader en moeder getrouwd.

‘Het oud worden is niet altijd even leuk,’ vertelde hij. Alle kennissen zijn al overleden.’

Ik kon dat niet tegenspreken.

‘Wat mij belangrijk lijkt is dat uw kinderen nog in leven zijn en dat het ze goed gaat.’

‘O ja, daar ben ik ook dankbaar voor. Ze komen vaak hier. Frits komt elke dinsdagmiddag en dan gaan we in de omgeving van Apeldoorn rijden. Ineke zie ik ook regelmatig en Lies komt twee keer in de week schoonmaken. Op zondag komen ze vaak koffie drinken. Het was vroeger in het ouderlijk huis ook altijd druk op zondagmorgen. Ik had zes broers en twee zussen en op zondagmorgen kwamen ze allemaal koffie drinken vanuit de kerk.

 Na twee uur nam ik afscheid en hij begeleidde mij tot de buitendeur.

‘Kom nog maar gauw eens weer,’ zei hij.

Ik beloofde het. Oom Tini is de enige overlevende uit het gezin en ik prijs mij gelukkig dat ik nog bij hem op bezoek kan gaan. Ondanks zijn hoge leeftijd kunnen we gezellig praten en, hoewel hij niet alles meer kan onthouden, is hij redelijk op de hoogte van wat er om hem heen gebeurt. Heel vaak wordt vergeetachtigheid gekoppeld aan ouderdom, maar ik ken verschillende jonge mensen die veel vergeten.

‘Ik heb het ook erg druk,’ is dan vaak het excuus. 



6. Wie goed doet…


Het was stil in het dorp. De winteravond was koud en er stond een gure wind die dwars door de versleten winterjas van Lies sneed. Ze was op weg naar haar oude buurvrouw Stien, die met een gezwollen enkel aan haar stoel gekluisterd zat. Het was januari en de oorlog duurde al bijna vijf jaren. De vijand was in het dorp ingekwartierd en Stien, die alleen in een boerderijtje leefde, had inwoning van drie soldaten. De dorpsbewoners hadden te lijden onder het schrikbewind dat door de soldaten werd gevoerd, maar voor Stien waren het aardige jonge mannen die in haar een vervangende moeder zagen. In hun vrije tijd werkten ze voor haar op het boerderijtje. Ze voerden de kippen en maakten het nachthok schoon. In het schuurtje naast het kippenhok hielden ze een varken, dat ze van een boer hadden gevorderd om op te eten. Lies klopte op de achterdeur en liep via een kleine deel de keuken binnen. Op een versleten stoel zat Stien knikkebollend naast het fornuis. Ze schrok wakker door de piepende schanieren van de keukendeur.

‘O, ben jij het,’ zei ze terwijl ze met haar door reuma gekromde vingers haar ogen uitwreef.

‘Blijf maar zitten,’ begroette Lies haar. ‘Ik zal een pot lekkere thee voor je zetten.’

Uit haar jaszak haalde Lies een bruin papieren puntzakje dat ze thuis had gevuld met thee uit de voorraad die ze drie weken daarvoor had gekregen van de kruidenier die in een klein pand aan de dorpsstraat zijn schaarse levensmiddelen verkocht. De thee had hij de hele oorlog weten te verstoppen en nu gaf hij regelmatig wat aan de vaste klanten. Lies schepte een volle theelepel in de stenen theepot. Het water in de ketel op het fornuis was lauw. Ze stak het eenpits butagasstel aan en zette de ketel op het vuur.

‘Zal ik een eitje voor je bakken?’ stelde Lies voor.

‘Dat lijkt me lekker met een snee wittebrood,’ vond Stien. ‘Je moet dan wel wat eieren uit het kippenhok halen. Er staat een mandje in de schuur.’

Lies liep naar het schuurtje dat de doordringende geur had van varkensmest. Achter een houten schot lag het varken dat niet eens de moeite nam om te kijken naar de bezoekster. Terwijl ze het eiermandje zocht ontdekte ze in een donkere hoek van de schuur een flinke berg aardappelen. Nadat ze thee had gezet en een boterham met gebakken ei had klaargemaakt vroeg ze aan Stien hoe ze aan de aardappelen kwam.

O,’ zei ze, ‘die hebben mijn soldaten meegebracht. Ze voeren ze aan het varken.’

 

Die nacht lag Lies wakker omdat ze de aardappelberg niet uit haar gedachten kreeg. Ze realiseerde zich dat in de stad mensen uitgehongerd waren en hier werden kostbare aardappelen opgevoerd aan een varken. Natuurlijk moesten beesten ook eten maar het varken kon het ook doen met schillen en ander afval. De volgende ochtend kwam haar vriendin een kopje thee drinken. Lies vertelde haar over de aardappelen en stelde voor er wat weg te nemen. Samen maakten ze een plan.

 

Het was elf uur en de maan was verdwenen achter zware sneeuwwolken. Met twee lege jutezakken onder hun jassen verstopt, slopen Lies en haar vriendin naar het schuurtje van Stien. Ze beseften dat ze zwaar gestraft zouden worden als iemand hen ontdekte. Ongezien kwamen ze bij het schuurtje. De teleurstelling was groot toen ze ontdekten dat de deur was afgesloten met een hangslot. Ontgoocheld liepen ze om het schuurtje heen en aan de achterkant ontdekten ze een gebroken ruit. Het gat was opgevuld met een stuk karton. Lies haalde het stuk karton weg en perste zich door de ontstane opening. Haar vriendin gaf een jutezak aan en met twee handen vulde Lies hem voor de helft met aardappelen. De zak paste net door de opening en nadat ze de tweede zak op dezelfde wijze had gevuld perste ze zich weer naar buiten. Ze namen ieder een zak over de schouder en liepen door de weilanden weer naar huis. In de schuur van Lies ontdeden ze zich van de zware last, die ze onder een stapel brandhout verstopten.

 

Lies was zenuwachtig toen ze de volgende middag bij Stien op bezoek ging. In de keuken trof ze haar aan, maar er waren ook twee soldaten. Lies probeerde zo normaal mogelijk te doen maar haar hart sloeg enkele slagen over en ze moest snel gaan zitten omdat ze bang was dat haar trillende benen haar niet langer zouden dragen.

‘Heb je vannacht iets verdachts gezien of gehoord?’ snauwde de oudste soldaat.

‘Wat moet ik gezien hebben?’ vroeg Lies terwijl ze zo verbaasd mogelijk probeerde te kijken.

‘Iemand is zo brutaal geweest het voer voor het varken te stelen,’ kreeg ze als antwoord.

‘Het is toch erg dat mensen elkaar bestelen,’ vond Lies verontwaardigd.

De volgende dag werden de schuren en woningen in de buurt doorzocht. Rond elf uur kwam een soldaat zich melden. Hij keek in de kelder, onder het bed en op de bovenverdieping. Daarna liep hij naar de schuur. Zo snel als ze kon schudde ze wat thee in de theepot, die ze vulde met water uit de ketel die op het fornuis stond. Met lood in haar schoenen liep ze naar de schuur. Ze zag dat de soldaat enkele houtblokken van de stapel verschoof.

‘Ik heb een lekker kopje thee klaarstaan,’ zei ze met een lichte trilling in haar stem van de zenuwen.

De man keek op en zonder zich verder om het hout te bekommeren liep hij naar haar toe.

‘Dat heb ik vanmorgen nog niet aangeboden gekregen,’ zei hij met een vriendelijke lach. Hij liep achter haar aan naar de keuken en bij het inschenken van de thee was ze voldoende gekalmeerd om dat zonder morsen te doen. Jan Moors, een oom van de vriendin van Lies, was kleermaker en woonde met zijn vrouw en vier kinderen in de stad. Er was geen werk voor hem en het gezin leed honger. Op een dinsdag waren de soldaten naar een bijeenkomst in een naburig dorp. Ze zouden pas in de avond terugkomen. Oom Jan kwam die dag op een fiets met houten banden om de aardappelen op te halen. Hij had een gouden armband voor Lies meegebracht maar die wilde van geen betaling weten.

‘Ik heb ze ook maar gekregen,’ zei ze. ‘Eet er maar lekker van.’

In de fietstassen kon hij de aardappelen niet allemaal meekrijgen en hij durfde niet een zak zichtbaar mee te nemen. Zo snel hij kon fietste hij naar huis en na de middag kwam hij, ondanks het gure winterweer, nat bezweet van het harde fietsen de tweede zak halen.

 

Na de oorlog verhuisde Lies naar de stad. Elke maand kwam daar een man aan de deur om de premie van haar verzekeringen te innen. De man had gehoord van de aardappelen die Jan Moors in de oorlog had gekregen.

‘Die aardappelen van u hebben mij mijn leren jas gekost,’ zei hij.

‘Wat is er dan gebeurd?’ wilde Lies weten.

‘Ik kwam bij Moors geld halen en in het achterhuis trof ik hem aan terwijl hij aardappelen vanuit zijn fietstassen in een houten kist deed. Ik vroeg hem waar hij de aardappelen vandaan had en zo weet ik hoe hij door u is geholpen. Ik vroeg of ik een maaltje kon overnemen. Hij had op dat moment geen goede jas en we hebben mijn leren jas geruild voor twee kilo aardappelen.’

 

De man van Lies had voor de oorlog bij de Koninklijke marechaussee gewerkt. Tijdens de bezetting was de marechaussee opgeheven en hij was kort daarna ondergedoken. De brigade werd na de oorlog in ere hersteld en de uniformjassen met hoge kraag werden vervangen door jassen met neergeslagen kraag. Met twee afgedankte jassen ging Lies naar Jan Moors, die werk had gevonden in een atelier waar uniformen werden gemaakt, om de jassen te laten vermaken. Hij bedankte haar nog uitvoerig voor de kostbare aardappelen en was blij dat hij iets terug kon doen. Hij beloofde het werk zo snel mogelijk af te maken. Twee weken later kon ze de jassen ophalen. Jan Moors vroeg voor zijn werk een “vriendenprijs” van veertig gulden. Dat lijkt niet veel maar met een weekloon van dertig gulden was het een haast onoverkomelijk bedrag.




7. Kamperen
 
Het was maandagmorgen, eind september, rond elf uur. Mijn echtgenote en ik zaten aan het einde van het seizoen op een Zuid-Franse camping, voor onze caravan, in het zonnetje, koffie te drinken. Een echtpaar van minstens midden zeventig, kwam enkele keren langs lopen. Zij was een pittige dame, gekleed in een zwarte legging en een trui. Hij, gekleed in een joggingbroek en trui, liep wat voorover en had duidelijk last van zijn rug. De man liep gedwee achter zijn partner. Ze waren kennelijk op zoek naar een plaats om hun kampeermiddel neer te zetten. Naast ons was een ruime plaats vrij en de vrouw gaf aanwijzingen hoe ze eventueel zouden kunnen staan.
‘Wij gaan ons hier installeren,’ zei de man toen ze langs liepen in het Duits.
Hij wees daarbij naar de lege plaats.
‘Dat is prima,’ antwoordde ik, mij onmiddellijk realiserend dat de man mij waarschijnlijk niet kon verstaan.

Het duurde nog minstens een kwartier voor we een auto, met daarachter een kleine Eriba caravan voorbij zagen rijden, precies een combinatie waar we het echtpaar in konden verwachten.
‘Het plaatsje naast ons is toch niet goed bevonden,’ merkte mijn echtgenote op.
Op dat moment kwam de Duitse vrouw aangelopen. Een tiental meters achter haar reed een camper. We hebben in onze vakanties al veel bijzondere kampeermiddelen gezien, maar deze camper was minstens zo groot als een redelijke autobus. Het gewicht van de camper werd gedragen door een tandem as. De bestuurder had enige moeite om de bocht vanaf de weg naar het pad waar wij stonden te nemen. De vrouw stond driftig aanwijzingen te geven. Het ging haar kennelijk niet snel genoeg, maar de man deed het portierraam open en gebaarde met zijn hand dat hij het rustig aan deed. Daarna stopte hij en wees vanuit de auto hoe hij het voertuig ging parkeren. Met een zeer geringe snelheid reed hij de camper in een keer op de plaats, die nauwelijks diep genoeg was om het gevaarte te herbergen. Er kwam een automatisch afstapje onder de deuropening vandaan en de man stapte uit, op de voet gevolgd door een zwarte, middelgrote hond, van een ondefinieerbaar ras. Het werd druk naast ons. Dat lag niet aan de hond, want dat was een rustig beest, dat zich een plaatsje zocht in het gras en de verrichtingen van zijn baas en vrouw vanuit die positie gadesloeg. Het beest wist wat er ging komen, maar wij werden verrast. Achter in de camper was een complete garage. De deur daarvan ging open en er werd een kunststof opstapje uitgehaald, dat gebruikt werd om de afstand tussen de grond en de ingang van de garage te overbruggen. Er kwam vervolgens een ongeveer twee meter breed kleed uit, dat over de gehele lengte, ruim tien meter, van de camper werd uitgelegd. Daarna pakte de man nog eens vier kunststof opstapjes. Die werden gegroepeerd voor de vaste opstap naar de ingang van de camper. Daarover werd een houten plateau, voorzien van grijze vloerbedekking, van één bij één meter, gelegd. Hierdoor ontstond een extra opstapje. Ik keek de vrouw na toen ze de camper inging. Tot mijn verwondering zag ik dat ze vier ruim uit elkaar liggende treden op moest klimmen voor ze op het woongedeelte kwam. Gezien de toestand van de man leek ons dat niet handig. We besteedden verder geen aandacht aan het echtpaar.

De mensen die twee plaatsen verderop stonden lieten ons weten dat ze niet blij waren met het grote gevaarte voor hun deur. De camper was zo hoog dat het vanuit hun positie leek of er een muur was neergezet. Na de lunch maakten wij een lange wandeling en toen we terug kwamen bleek dat het echtpaar zich al aardig had geïnstalleerd. Voor het plateau lag een matje om de voeten te vegen. Bij de voorkant van de camper lag een zelfde soort matje en ook aan de achterkant konden de voeten worden geveegd. Op het plateau lag het vierde matje. In het gras, drie meter voor de vloerbedekking stond een campingtafel, met daarover een tafelzeiltje. De vrouw was nog steeds gekleed in de legging en trui, nu aangevuld met een petje, dat op de plaats werd gehouden door een soort haarlint. Het geheel kwam wat vreemd over, daar het minstens drieëntwintig graden was. Er stond wel een briesje, maar dat was niet sterk genoeg om het petje mee te nemen. De man had zijn overhemd uitgetrokken en liep nu rond in een trainingsbroek. Met veel moeite werd door beiden een vouwfiets uit de overvolle garage gehaald. Nadat die in elkaar was gezet, fietste zij in de richting van de toiletten. Ze was vrij snel terug, maar ondertussen had de man een waslijntje tussen twee bomen gespannen. Terwijl zij twee grote badlakens ophing, haalde hij uit de garage een schotelantenne. Zij assisteerde hem even later met de bijbehorende kabel. De antenne ging mee naar binnen en even later zagen we de man via het dakluik boven de slaapruimte aan de voorzijde verschijnen. Hij plaatste de antenne op het dak. Sloot de kabel aan en gooide die over het dak naar beneden. Uit de garage kwam een vijftredige huishoudtrap. Met de kabel in één hand klom hij vier treden omhoog. Wankelend schoof hij de kabel door een zijraam van de slaapruimte. Zijn vrouw pakte de kabel binnen aan. We verwonderden ons er over dat op zo’n dure camper geen vaste schotel stond. Eenmaal op de begane grond haalde hij nog twee stoelen en twee bijbehorende voetsteunen uit de garage. Zij legde er de nodige kussens in.

Tegenover de camper is een gezamenlijke kraan. De vrouw vulde twee vijf liter flessen met water, die ze aan de achterkant van de camper op de uiteinden van het kleed legde. Voor de voorzijde vulde ze een gieter, die ze op een krukje zette, dat op de rand van het vloerkleed stond. Waar ze vandaan kwamen hebben we niet gezien, maar op een bepaald moment stonden er vier paar damesschoenen en drie paar herenschoenen naast het plateau bij de ingang. De vrouw kwam opvallend vaak bij het kraantje tegenover de camper. Regelmatig werden er schoenen schoon gemaakt. Verschillende bakjes en bekertjes werden er schoongespoeld, tot aan een bierblikje toe. Bij al deze activiteiten was het vijf uur geworden. De zon kreeg wat minder kracht en de wind werd frisser. De man hulde zich weer in overhemd. De stoeltjes en voetensteunen werden tegen het rechterportier van de camper gezet. De vouwfiets werd afgedekt met een iets te klein zeiltje, waarna ze met de hond in de camper verdwenen. De deur werd gesloten. Tot acht uur in de avond brandde er licht in de camper. Daarna werd alles donker.
In de ochtend waren ze al vroeg in de weer. Er werden nog wat zaken uit de garage gehaald. Daarna kwamen er twee damesfietsen tevoorschijn. Om tien uur stonden ze klaar om met de fiets weg te gaan. Ondanks het stralende weer waren ze goed gekleed. Ze droegen warme trainingsbroeken met schapenwollen sokken. Windjacks waar we alleen bij het zien ervan warm werden. Beiden hadden een petje op met de onvermijdelijke haarband. Eerst dachten we dat het was voor de bescherming van de oren, maar die staken vrij onder de band uit. De band scheen toch te dienen om te voorkomen dat het petje af zou waaien. Overigens was de wind nagenoeg niet aanwezig. De vrouw was met de fiets bezig en het duurde minstens tien minuten voor ze opstapte. Hij had wat meer werk en zij was al buiten de poort van de camping toen hij vertrok.
Een uur na hun vertrek reden wij naar een nabijgelegen plaats om boodschappen te doen. Daar zagen wij onze buurman staan, compleet in fiets outfit, kijkend naar de overkant van de weg, waar zijn vrouw vermoedelijk over de markt liep. We groetten hem vriendelijk, maar hij reageerde niet. Vermoedelijk herkende hij ons niet. Om één uur in de middag waren ze weer op de camping. De verdere middag waren ze in de weer met de camper en alles wat daaromheen was. De temperatuur was rond de vierentwintig graden, maar zij hadden alleen hun windjacks uitgedaan. Zij droeg nog steeds het petje met de haarband. Pas om een uur of vier waren ze zover dat ze de kleding uitdeden en in de zon gingen zitten. Het duurde niet lang. Tegen vijf uur werden de stoeltjes weer ingeklapt en tegen de camper gezet. De tafel werd, met kleedje, schuin tegen de stoeltjes gezet. Er kwam een nieuw zeil tevoorschijn, waarmee de twee fietsen werden afgedekt en de vouwfiets werd opnieuw voorzien van het te kleine zeiltje. Daarna verdwenen man, vrouw en hond in de caravan.
 
Schuin tegenover de camper hebben twee jonge vrouwen hun tentje opgezet. Binnen een half uur na aankomst hadden ze zich geïnstalleerd en zaten ze op een kleed op de grond een spel te spelen. Dat kon ook niet anders, want het tentje was net groot genoeg om samen in te slapen. Hun vervoermiddel, een middenklas personenauto die al vele jaren dienst had gedaan, werd gebruikt als opslagruimte. Rondom hun zitplaats lagen enkele lege bierblikjes en twee mokken.

Och…, een ieder heeft zo zijn eigen idee van kamperen.  


8. Strandleven
 
Het was een prachtige dag in september. De zon scheen volop en de temperatuur lag rond de drieëntwintig graden. Mijn echtgenote en ik stonden met onze caravan op een naturistencamping aan de Middellandse zee in Zuid Frankrijk. De camping ligt op een afstand van een kwartier lopen van de zee en we hadden die middag besloten om door het natuurgebied naar het strand te wandelen. We installeerden ons langs de rand van de zee, waar we, genietend van de warme zonnestralen en een koel briesje, wegdommelden onder het rustgevende geluid van het klotsende water. We hadden hooguit een half uur gelegen toen we werden gewekt door de nogal luide stemmen van een man en een vrouw. Vermoedelijk waren beiden enigszins doof.
‘Dit lijkt me wel een mooi plekje,’ hoorde ik de vrouw zeggen. ‘Het uitzicht is hier goed.’

Het mooie plekje bleek op enkele meters afstand van de plaats waar ik mijn strandmatje had uitgespreid. Ik zag een man en vrouw van minstens midden zeventig. Zij was enigszins corpulent, maar het mooie van een naturistenstrand is dat de mens in zijn naaktheid puur is en daarom heeft het iets aandoenlijks. Hij, voorzien van een klein buikje, droeg twee lage strandstoeltjes en een parasol. Zij zeulde een boodschappentas mee, die ze op haar plekje in het zand zette.
‘Waar gaan we zitten?’ vroeg de man.
De vrouw keek om haar heen. Even aarzelde ze, maar daarna wees ze resoluut naar een plaats naast de tas.
‘Zet ze hier maar neer.’
De man klapte de stoeltjes uit en zette ze naast elkaar in het zand.
‘Waar zal ik de parasol neerzetten?’ wilde hij weten.
‘Kan me niet schelen, als ik maar met mijn kop uit de zon zit.’
De parasol werd uiteen geschoven. Van minstens vier baleinen bleek het doek te zijn losgelaten. Vechtend tegen de wind schoof de man het doek op de plaats, vol bewondering gadegeslagen door de vrouw. Het duurde even, maar hij kreeg het voor elkaar. Hij zette de steel van de parasol stevig in het zand. Tevreden kijkend wilde de man gaan zitten. Op het laatste moment bedacht hij zich.
‘Zal ik je even insmeren?’ bood hij aan.
‘Nou, dat hoeft niet hoor, ach…, doe maar even.’
Terwijl ze nog stond pakte hij uit de tas een flacon zonnebrandolie. Zij draaide haar rug naar hem toe. Voorzichtig goot hij een klein beetje witte olie op zijn hand. De flacon werd op een stoeltje gezet en hij begon de olie teder over haar rug uit te strijken.
‘O, niet zoveel!’ riep ze.
Hij ging onverstoorbaar door tot de olie niet meer zichtbaar was.
‘Het is maar een klein beetje hoor,’ liet hij haar weten.
‘O, dan is het goed.’
Zij ging zitten, met haar hoofd in de schaduw van de parasol en de zojuist tegen de schadelijke zonnestralen beschermde rug van de zon af. Hij borg de flacon zonnebrandolie weer in de tas en verschoof zijn stoeltje zodanig dat hij volledig in de schaduw zat. Hij zat hooguit twee minuten voor zich uit te kijken.

lsquo;Zal ik een puzzeltje voor je halen?’ bood de vrouw aan.
‘Ach nee, ik zit wel goed zo,’ vond hij.
‘Ik wil het best even doen hoor.’
‘Nee, laat het maar,’ zei hij zeer beslist. ‘We kunnen zo wel een eindje gaan lopen.’
Heel even zaten ze beiden om zich heen te kijken.
‘Ga je mee even de zee in?’ stelde ze voor.
‘Het is mij te koud,’ vond hij.
Weer zaten ze hooguit twee minuten te kijken. De man stond op, pakte een thermosfles, draaide de dop er af en bood hem haar aan. Ze zette de fles aan haar mond en dronk een slokje. Daarna nam hij enkele teugen, waarna hij de fles weer opborg.
‘Ik ga maar even een puzzeltje voor jou halen,’ besloot hij.
‘Dat hoeft toch helemaal niet.’
Even bleef hij besluiteloos staan.
‘Ja, ik ga toch maar even een puzzeltje voor je halen.’
‘Nou, neem dan een sudokootje voor jezelf mee.’
‘Dat zal ik doen.’
‘En als je een sudokootje meeneemt, neem dan ook een leeg blaadje mee.’

De man liep weg, maar ze riep hem terug.
‘Ik vind het gevaarlijk als je de paraplu zo laat staan,’ zei ze. ‘Straks waait die weg in de wind.’
‘Hij kan niet wegwaaien want ik heb hem stevig in de grond gezet.’
‘Toch heb ik liever dat je hem even opvouwt.’
De man pakte zonder verder commentaar de parasol en schoof hem in elkaar. Hij legde hem naast de tas.
‘Zo,’ zei hij tevreden kijkend. ‘Nou kan er niets meer gebeuren.’
‘Ik vind het wel fijner zo,’ gaf ze toe.
‘Nou, dan ga ik nu maar even een puzzeltje voor je halen en voor mij zelf neem ik een sudokootje mee.’

Hij wachtte haar antwoord niet af en liep naar het toegangstrapje van het strand. Ik keek de man even na en het viel mij op dat hij nogal moeilijk liep. Zijn rechterbeen was kennelijk wat korter dan zijn linkerbeen. De rust was weergekeerd. Ik probeerde opnieuw weg te doezelen, maar het lukte niet meer. Ik ging zitten en tot mijn verbazing zag ik dat de vrouw nu met haar rug naar de zon zat, geheel gewikkeld in een badlaken, maar met haar hoofd onbedekt in de zon. Ze was wat onrustig en keek voortdurend in de richting van waaruit ze haar man verwachtte. Minstens drie kwartier nadat hij was vertrokken kwam hij terug.
‘Zo, daar zijn we weer,’ verklaarde hij geheel overbodig.
Hij reikte haar de puzzel en de sudoku aan. Vervolgens pakte hij de parasol op, die opnieuw in elkaar moest worden gezet. Daarna plantte hij de steel zo schuin in het zand dat een gedeelte van het doek de grond raakte om de wind tegen te houden. Hij stond even het resultaat te bewonderen en ging tevreden in de schaduw van de parasol zitten. Ik sloot mijn ogen, maar kon niet voorkomen dat ik kon meegenieten van de puzzel. Ze vroeg hem zo vaak iets, dat ik vermoedde dat hij de puzzel net zo goed zelf had kunnen maken. Maar goed, nu hadden ze er allebei plezier van. De pret duurde geen tien minuten.

‘Zullen we een eindje gaan lopen?’ vroeg ze, alsof hij nog niet genoeg had gelopen.
‘Ja, dat kunnen we wel doen,’ vond hij.
Ze stonden ongeveer gelijktijdig op.
‘Kunnen we de boel hier wel zo laten staan?’
‘Zo lang zijn we toch niet weg,’ zei hij.
‘Maar moet je de paraplu niet inklappen?’
'Dat is niet nodig, want die heb ik stevig in de grond gezet.’
‘Dan is het goed,’ vond ze.
Ze draaide zich om en liep naar de waterrand. Hij had moeite om haar bij te benen, maar na een tiental meters liep hij naast haar.

Wij hebben hun terugkomst niet afgewacht.


9. Draadjesvlees

Ella werkte in de thuiszorg bij verschillende alleenstaande mensen. Een van haar cliënten was een hoogbejaarde man die al meer dan tien jaar alleen was. De man had in fietsen gehandeld en was een verwoede verzamelaar van oude elektrische apparaten. Het huis was de helft van een dubbele jaren vijftig woning met een achterhuis, keuken, woonkamer en voorkamer. De bovenverdieping was niet bereikbaar. De trap was opgestapeld met oude stofzuigers, fietsen en allerlei onderdelen. De tuin achter het huis was een fietsenkerkhof waar het onkruid dwars door de fietswrakken hoog opgroeide. Twee ochtenden in de week maakte Ella het huis voor zover mogelijk schoon en ze kookte telkens voor twee dagen zijn eten. Ze wist de benedenverdieping redelijk vrij te houden van onderdelen en de fietsen die hij in de woonkamer had staan verhuisde ze naar de voorkamer. Drie lieve poezen en een grote kip, een Barnevelder, liepen vrij in de woonkamer rond. De poezen konden via een luikje naar buiten om hun behoeften te doen maar de Barnevelder liet alles vallen waar het kwam. Dat vond de man geen probleem. Als er toevallig wat op tafel viel veegde hij dat met de hand weg om daarna die hand aan zijn lange jaeger onderbroek af te vegen. Het achtergebleven restje wreef hij dan zorgvuldig in het hoogpolige tafelkleed. Het koste Ella elke dag weer moeite om de man te bewegen een broek aan te trekken maar die was er meestal niet beter aan toe dan de onderbroek. Handen wassen vond de hij een onzinnige bezigheid.

 

De man had Ella op een dag verteld dat hij graag eens draadjesvlees wilde eten. Voor ze naar hem toe ging haalde ze de ochtend daarna het benodigde vlees bij de buurtslager. Om halfnegen braadde ze het vlees, waarna het de verdere ochtend kon sudderen. Tegen twaalf uur had ze zijn eten klaargemaakt en met een tevreden gezicht zette de man zich aan tafel. De poezen schaarden zich op tafel rond zijn bord en de Barnevelder liep zenuwachtig achter de poezen heen en weer. De man pakte een homp van het vlees in zijn hand en sneed er een stukje vanaf. Dat trok hij in vier partjes uit elkaar waarna hij ieder dier een deel gaf. Vervolgens sneed hij opnieuw een stuk vlees af.

‘Wilt u ook een stukje zuster?’ vroeg hij terwijl hij het vlees in de richting van Ella hield.

‘Nee dank u,’ antwoordde ze. ‘Het is lief dat u me het aanbiedt maar ik moet zo thuis nog eten.’

Ellen heeft niet lang bij de man gewerkt. Er moest een nieuwe indicatie komen en de man kreeg daarna dagelijks hulp bij het wassen en aankleden. De woonkamer en de keuken werd door een schoonmaakbedrijf grondig onderhanden genomen. Daarna kon men het redelijk schoon houden, maar de fietsen en andere spullen konden pas geruimd worden nadat de man enkele jaren later was overleden.

 


10. Kwajongens


Het was in de derde week van april warm geweest voor de tijd van het jaar. Daardoor was het op zaterdag redelijk druk op het naturistenstrand van de recreatieplas tussen Apeldoorn en Zutphen. Veel mensen lieten zich bruin bakken door de zon. Anderen zaten of lagen te lezen. Vaders bouwden zandkastelen met de kinderen en af en toe waagde iemand zich in het nog koude water. Alles straalde rust uit.

Die rust werd wreed verstoord door vier jongens, in de leeftijd tussen zestien en achttien jaar, die met twee bromfietsen het grasveld achter het strand op kwamen rijden. De meeste bezoekers keken geïrriteerd in de richting van de rustverstoorders. De jongens bleven een korte tijd op de brommers zitten gluren naar de naakte strandbezoekers. Met veel lawaai werden de brommers even later op de standaard gezet. De lange broeken werden uitgetrokken. Daaronder kwamen bermuda’s tevoorschijn, die bijna door konden gaan voor een broek met lange pijpen. De T-shirts lieten ze aan en onder veel lawaai liepen ze luid pratend en stoer tussen de bezoekers door naar het water. Uit hun houding bleek duidelijk dat ze die blote mensen vreemd vonden, maar dat er ook wel iets van spanning in zat om daar tussen te lopen. Bij het water moesten ze zich bewijzen door met elkaar te stoeien. Het begon met wat zand naar elkaar gooien. Daarna probeerden ze elkaar nat te maken door in een met de handen gevormde kom water te verzamelen. Een voor een gingen de T-shirts uit. Ondertussen was de ergernis bij de badgasten opgelopen. Van sommige bezoekers kon je verwachten dat ze het gedrag van de jongens niet veel langer zouden accepteren.

De rust keerde tijdelijk weer toen de jongens badlakens van de bromfietsen haalden. Ze spreidden ze uit op het gras achter het zandstrand. Daarna liepen ze naar de op het strand staande kiosk, om even later met gevulde zakken patat op de badlakens neer te strijken. Enkele naturisten in de onmiddellijke omgeving bespraken met elkaar de te nemen maatregelen tegen de geklede gasten. Ze kwamen tot de conclusie dat het niet verboden was om gekleed op een naaktstrand te zijn. Ze zouden de knapen moeten tolereren. Het sprak in hun voordeel dat ze de lege patatzakjes netjes naar de daarvoor bestemde afvalbakken brachten. Ze hadden weer energie opgedaan en namen, onder luid geroep, een sprintje naar het strand.

De ergernis was van de gezichten van een groot aantal badgasten af te lezen. Onbewust van wat ze teweeg brachten plonsden de vier door het ondiepe water, tot een van hen een duw kreeg en languit in het water viel. Dat was het sein om elkaar zo nat mogelijk te maken. Binnen vijf minuten waren ze alle vier kopje onder geweest. Een van de knapen liep een eindje het water in en hij trok demonstratief zijn bermuda uit. Terwijl hij de broek stond uit te wringen stoven de andere jongens op hem af en even later waren zij in het bezit van de bermuda. Dit was voor de eigenaar het sein om achter zijn vrienden aan te gaan. Hij kreeg een van de jongens te pakken en terwijl de twee overige toe keken, verloste hij zijn tegenstribbelende slachtoffer van de Bermuda. De naaktheid zorgde voor eenheid, want de twee stormden nu op de geklede vrienden af. Die liepen tot aan hun middel het water in en trokken daar snel zelf hun bermuda’s uit.

Het duurde nog even voor ze met enige schroom het water uit kwamen. Het leek of met het uittrekken van de broeken ook de beschaving terug kwam. Ze liepen naar hun badlakens en koesterden zich in de zon. Na een half uurtje begonnen ze op het strand kinderen te helpen met de bouw van kastelen. Onbewust van de ergernis die ze eerder op die dag teweeg hadden gebracht, bewezen ze dat de mens zich zonder kleding echt in zijn ware gedaante toont.


11. Etentje
 
Het was de laatste dag die ik had besteed aan het lesgeven in Rotterdam. Dick, de directeur van het bedrijf waar ik ruim tien jaar les had gegeven had mij en zijn rechterhand, Wies, uitgenodigd voor een etentje. Daar ik vanuit Rotterdam nog anderhalf uur moest rijden om thuis te komen hadden ze om vijf uur afgesproken in een knus restaurant, dat in een oude stijl was ingericht. Omdat het moeilijk is om in Rotterdam een parkeerplaats voor de auto te vinden besloten wij dat we in een auto naar het restaurant gingen. We hadden geluk. Op een afstand van ongeveer veertig meter van het restaurant was juist een parkeerplaatsje vrij gekomen. Behendig stuurde Dick de auto langs het trottoir. Er stond wel een lantaarnpaal en een container naast de rechterportieren, maar met enig wringen kwamen Wies en ik zonder schade te veroorzaken uit de auto.

In het restaurant werden we gastvrij ontvangen door een jongeman, die ons voorging naar een ronde tafel achter in de zaak. De jongeman bracht al snel de door ons bestelde drankjes en we raakten in een geanimeerd gesprek met elkaar. Rond halfzes streken twee jongedames neer aan een tafeltje dat onmiddellijk achter de stoel van Dick stond. De dames hadden al even zitten praten toen een van hen zich omdraaide.
‘Hoe laat mag je hier vrij parkeren?’ wilde ze weten. 
‘Vanaf zes uur,’ antwoordde Dick. 
‘Weet u hoe laat het nu is?’ 
Dick keek op zijn horloge. 
‘Het is bijna kwart voor zes.’ 
Ze keek wat verschrikt en wendde zich tot haar tafelgenoot. 
‘Zullen we naar de auto gaan?’ stelde ze voor. 
‘Ach, het zal zo’n vaart niet lopen,’ vond die. 
‘Nou,’ zei Dick met een wat ondeugende glinstering in zijn ogen, ‘Ik heb ze net nog gezien. 
‘Echt waar? Vroegen de dames bijna in koor.
Dick richtte zich tot mij. 
‘Dat was toch een parkeerwachter?’ vroeg hij. 
Ik vond het leuk het spelletje even mee te spelen. 
‘Bedoel je die man met dat uniform die naar de auto’s stond te kijken?’
 
‘Ik ga toch maar even naar de auto,' zei de dame die direct achter Dick had gezeten. Ze schoof haar stoel naar achteren. De dame die met haar gezicht naar ons toe zat zag op dat moment onze lachende gezichten. Ze stelde haar tafelgenoot gerust. Ze konden er zelf ook om lachen.


Het eten was prima verzorgd en we genoten met volle teugen van de smakelijke gerechten en de gezellige conversatie. Een punt appelgebak met slagroom en een bolletje kaneelijs maakte het etentje compleet. Na een geslaagde avond liepen we met een voldaan gevoel naar de auto. Op dat moment ontdekte Dick dat hij vergeten was om een kaartje uit de parkeerautomaat te halen. Gelukkig zat er geen bon achter de ruitenwisser, want met onze volle magen hadden Wies en ik beslist problemen gekregen tijdens het ongecontroleerd lachen.



12. Winterbeurt


De garage waar ik mijn auto in onderhoud heb zorgt elk jaar voor een gratis winterbeurt. De auto wordt dan op verschillende onderdelen nagekeken. Ik had op een ochtend een afspraak om negen uur. Nadat ik de contactsleutel had ingeleverd kon ik aan de koffietafel in de showroom genieten van een kop verse koffie uit de automaat en een tijdschrift. Ik had hooguit vijf minuten in het tijdschrift gebladerd toen een man, ik schat van een jaar of zeventig, de showroom in kwam. Hij legde een polstasje op de leestafel en tapte een kopje koffie dat hij naast het tasje zette. Daarna liep hij de showroom in om de voorraad auto’s te bekijken. De koffie moest al behoorlijk zijn afgekoeld toen hij tegenover mij aanschoof.
‘Staat hij er niet bij?’ vroeg ik.

‘Och, er moet zoveel geld bij,’ vond hij. ‘Ik heb een Kia Sorento en daar ben ik best tevreden mee. Alleen is hij nogal dorstig.’
‘Dan hebt u vast een met een benzinemotor?’ veronderstelde ik. 
‘Ja, want ik rijd nog geen vijftienhonderd kilometer per jaar. Ik heb die auto nodig om de caravan te trekken, maar we gaan niet meer naar Frankrijk dus ik zal dit jaar nog wel minder rijden. Mijn zwager, die is getrouwd met de zus van mijn vrouw, heeft een vrouw die het nogal hoog in haar bol heeft. Zij vond het maar niets toen ik deze auto kocht. Ze vond het een ouwe lullenwagen. Ik zei dat ik ook tien jaar ouder was dan zij. Ach meneer, dat is een mens die overal wat op heeft aan te merken. Ze moet altijd alles beter hebben dan anderen. Ik heb een huurhuis, dat komt omdat ik wat minder geluk heb gehad in het leven, maar zij zegt dat ze niet begrijpt dat ik nog steeds geen huis heb gekocht. Daar ga ik op mijn leeftijd toch niet meer aan beginnen. Zou u dat doen?’
 
Wat moest ik hierop zeggen? Ik schudde maar van nee. 
‘In deze tijd is dat niet verstandig,’ zei ik om ook maar iets te zeggen.
‘Nou, ze moet elk jaar de hele kamer gewit hebben,’ ging hij onverstoorbaar verder. ‘Mijn zwager is een goedzak. Die laat alles maar gaan. En dacht u dat ze hem dankbaar is? Nee hoor. Laatst zei ze tegen mij dat ze niets aan hem had. Hij was altijd met zijn werk bezig. Ik antwoordde dat ze daar blij om moest zijn. Hij zorgt dat ze voldoende geld heeft om haar luxe leventje te leven. Moet u nagaan, elke week gaat ze met haar vriendinnen naar een zogenaamde theeroom. Ja, dan kan ze laten zien hoe goed ze het heeft. Ze loopt de duurste winkels af om vooral maar op de hoogte te blijven van de laatste mode. Je moet er maar het geld voor hebben, maar ja, mijn zwager heeft een goeie baan. En nu hebben ze ook een Kia Sorento gekocht. Hier, bij deze garage. Ze zei dat ze alle informatie had ingewonnen over trekauto’s en daaruit bleek dat de Sorento de beste trekauto was. Ja, ze hebben ook net een Hobby caravan gekocht. Ik heb haar gezegd dat ze twee jaar geleden de Sorento nog een ouwe lullenauto vond en dat ze in die twee jaar dan wel snel ook oud was geworden. Dat nam ze me niet in dank af meneer, maar ik neem geen blad voor mijn mond. Weet u wat ze antwoordde?’ 
Opnieuw moest ik ontkennend mijn hoofd schudden.
‘Wij hebben een luxe uitvoering met spoilers op het dak en verstralers. Nou heb ik niets met spoilers en ik zei haar dat ik toch niet ging skiën en dat ik ook geen fietsen op het dak hoefde mee te nemen. Nou, u had haar moeten zien kijken. Ze kon mij wel vermoorden. En dan te bedenken dat ik mijn zwager had aangeraden om hier bij deze garage te kijken. Ik had de auto hier in de showroom zien staan en mijn zwager is de volgende dag wezen kijken. Hij heeft de auto direct gekocht. Hij was niet nieuw hoor en hij was zwart, net als mijn auto. Nu is mijn zwager met de fut of prepensioen of hoe ze dat tegenwoordig noemen. Hij heeft een goede baan gehad. Hij was chef of zoiets bij een bedrijf dat buizen en putten maakt. Als een van de mensen waar hij mee werkte ziek was ging zij op ziekenbezoek en op verjaardagen van hun vrouwen ging zij er heen met een bloemetje of iets dergelijks. Zoiets doe je toch niet?’Ik hoefde geen antwoord te geven.
De receptionist kwam vertellen mijn auto weer klaarstond.